Al lange
tijd dagdromen Jeroen en ik van een volkstuintje. Nu lijkt er ineens een
mogelijkheid. Bij een geweldig volkstuintjescomplex op 10 minuten fietsafstand
zouden we misschien binnen afzienbare tijd een tuintje kunnen krijgen.
Komkommer of
kamperfoelie?
We hebben allebei een eigen variant
van ons volkstuintjesgeluk: Jeroen droomt van een eigen moestuin. Hij ziet
zichzelf tomaten opbinden en komkommers kweken. Een houten tafel waar we weekenden doorbrengen met een krantje en
koffie in de zon. Knobbelige groenten uit eigen tuin op ons bord.
Ik droom van een tuin vol bloemen en
struiken met hier en daar een gezellige tuinkabouter. Ik zie ons daar eten met vrienden in de schemering van een
zomeravond, tussen de jasmijn en kamperfoelie. Waxinelichtjes en rode wijn op
tafel, vuurkorf op het grasveld. Dansende schaduwen op de bomen en struiken die
ons omringen.
Goed, er valt dus nog wat
overeenstemming te vinden over de beplanting. Maar ongeacht of er nou komkommer
of kamperfoelie in de grond staat, we dromen er allebei van om met een
volkstuintje zoveel mogelijk een vakantiegevoel te hebben. Op zonnige
zaterdagochtenden laten we de boel de boel en stappen op de fiets om te
ontbijten in onze volkstuin. Blijven we hangen voor de lunch. Trekken we twee
blikken (biologische) Unox-soep uit de voorraadkast als avondeten. De dag duurt
eindeloos in onze tweede-tuin-met-huisje.
Dromen of doen?
Maar willen we het tuintje, of willen we rust en eenvoud en projecteren we
die gevoelens op een volkstuintje? Donderen we hiermee weer in
de valkuil van onze generatie door te veel te willen en dus alleen nog maar
meer gestrest raken?
Hoe vaak gaan we uiteindelijk daadwerkelijk naar het volkstuintje? We hebben het nu al vrij druk. Als ik naar ons eigen
achtertuintje kijk is die, ondanks dat we stenen en potten hebben, behoorlijk groen door allerlei onkruid dat tussen de stenen door piept. Ook een
volkstuin onderhoudt zichzelf niet. Er moet gesnoeid, gezaaid, gewied, gemaaid,
geoogst. Klinkt poëtisch, maar is natuurlijk flink werken. En in mijn dagdromen zag ik mezelf niet rond rennen met de snoeischaar of schoffel in
mijn hand om de wilde kamperfoelie te temmen.
Aan de andere kant heeft zo’n
volkstuintje misschien juist een aantal eigenschappen in zich om een
vakantiegevoel te realiseren. Als je daar bent, is er immers geen internet om
je in te verliezen, geen vaatwasser uit te ruimen, geen stapel was om op te
vouwen. Zoals ik eerder al schreef: wat er niets is, daar hoef
je je ook niet druk over te maken. Er kan niet zoveel behalve lezen, in de zon
zitten, koffie drinken, slapen, mijmeren. Dus je “moet” wel in de relax-stand.
En als je je gaat vervelen, kun je altijd nog in de tuin rommelen.
Ontspannen of overspannen?
Normaal zou hier een doorwrochte
conclusie volgen waarin ik in één spitsvondige alinea tot een antwoord zou
komen. Deze blog heeft een open einde. Eindigen we straks overspannen in
ons volkstuintje? Horen we de vogels niet meer fluiten, omdat we te druk zijn
met het obsessief staren naar een verrot raamkozijn in ons tuinhuisje? Of
zijn we zo ontspannen dat ons leven één grote vakantie lijkt? Liggen we
weekenden lang met de ogen half gesloten loom in het gras, genietend van de
komkommers en kamperfoelie?
Aan jou de
vraag, lieve lezer: wat denk jij? Lekker blijven dromen van een volkstuintje en
ons in het Echte Leven opgeven voor een cursus mindfulness? Of voor het
volkstuintje gaan? (In het laatste geval ben je van harte uitgenodigd om op een
warme zomeravond komkommers te komen eten en te borrelen bij de vuurkorf ;-)
Afbeeldingen Inga Moore. Bron: Paradise Express
Geen opmerkingen:
Een reactie posten